Ik lees vanochtend
in Het Nieuwsblad (vanaf p. 1) dat een jongen van 7 niet langer welkom is bij
een voetbalploeg uit vierde provinciale. Naar verluidt lijdt hij aan
spierhypotonie, waardoor lopen en beweging in zijn benen serieus gehinderd worden.
Na een half seizoen (van testen) heeft de ploeg beslist dat hij “niet langer
welkom is”. Het manneke is er de kop van in (uiteraard) en de ouders vinden het
“niet kunnen want hij deed zo erg zijn best te midden van zijn vriendjes”.

Stel dat
een slechtziende jongen (vandaag eufemistisch wellicht visueel minder valide
genoemd) met zijn vriendjes wil gaan schieten. Immers, het is niet omdat je
slecht ziet dat je niet kan schieten? Moet de club hem opnemen, en trainen?

Bovenstaand
voorbeeld is wat “cru”, maar in essentie niet verschillend van de voetballer. Men
vergeet blijkbaar dat een kind een sport laten bedrijven waarin het, om welke
reden dan ook, naar algemene standaarden gemeten, per definitie ondermaats moeten
presteren, voor het kind zelf géén cadeau is. Het zou bijgevolg beter zijn dat ouders, en de
maatschappij, een handicap van hun kind aanvaarden voor wat hij is, en samen met dat kind
naar een sport, hobby of ontspanning zoeken waarbij de betere kwaliteiten
kunnen worden aangewend en ontwikkeld, zodat op die manier het gevoel van
eigenwaarde kan worden opgebouwd.

Dat de pers
over dit soort van menselijke probleempjes op prominente wijze mee “emoteert”
onderstreept enkel hoe verslaafd de maatschappij is geworden aan verdovende verpampering.

Grimburger, 13 januari 2015